De Vrije Gedachte
De Vrije Gedachte
Atheïstisch-Humanistische Vereniging

Zomaar wat vrije gedachten 4

07.12.09 06:23 PM Door De Vrije Gedachte
DialoogOndanks de voortschrijdende secularisering van de samenleving, of misschien wel juist daardoor, kunnen zaken die het godgeloof betreffen, of meer algemeen: spiritualiteit, op warme belangstelling rekenen.De confrontaties tussen gelovigen en niet-gelovigen zijn daarbij vaak fel maar uiterst noodzakelijk en nuttig. Laat de meningen maar botsen!Waarom zouden religies, om met de Britse filosoof Anthony Grayling te spreken, om intrinsieke redenen respect verdienen en met fluwelen handschoenen moeten worden aangepakt en beschermd – uit gewoonte en in sommige gevallen door de wet – tegen kritiek en spot. Het wordt tijd om te weigeren nog langer op eierschalen te lopen rond mensen die respect, inschikkelijkheid, een speciale behandeling of welke andere vorm van onaantastbaarheid dan ook eisen, omdat ze een religieuze overtuiging aanhangen – alsof het hebben van een religieuze overtuiging een deugd is die privileges met zich meebrengt, alsof het nobel is om te geloven in onbewezen claims en oud bijgeloof.Dat alles neemt niet weg dat godgelovigen deel van onze maatschappij uitmaken en er met hen rekening moet worden gehouden. De dialoog blijft belangrijk. De dialoog tussen godgelovigen en niet-gelovigen is juist in ons soort samenleving een blijvende noodzaak. Al was het alleen al omdat godgelovigen zich bij tal van maatschappelijke beslissingen door hun wereldbeeld en geloofsovertuiging laten leiden, waardoor het godgeloof een niet te onderschatten stempel op de samenleving drukt. Hoe kan het mythische wereldbeeld van godgelovigen zich openen voor kritisch rationele zelfbeschouwing? Is dat te bereiken door hen met eenzijdige provocaties de gordijnen in te jagen, of door hen, waar de gelegenheid zich maar voordoet, socratische vragen te stellen? En daarbij geen genoegen te nemen met al te gratuite antwoorden. De vrijheid van denken en meningsuiting kenmerkt zich ook in hoge mate door het stellen van dergelijke vragen. Dáármee is het openbare discours gediend! Het gaat er niet zo zeer om de geloofsovertuiging van godgelovigen en wat hen nog steeds heilig is te bespotten. Het gaat erom hen op dit gebied rationeel in beweging te krijgen. Bewerkstelligen dat zij hun in steen gebeitelde overtuiging in relatie brengen met de huidige tijd. Dat zij erover gaan nadenken en ter discussie durven stellen. Is het wel zo? Kan het wel zo zijn wat ons vanaf de prilste jeugd met de paplepel is ingegoten? Is het wel waar wat wij altijd zo rotsvast geloofden? Jezelf deze vragen stellen is hét adagium van de Verlichting. Sapere aude. Durf zelfstandig te denken! Want dáár gaat het in een democratie ook om. Het verstand moet emoties, wensen en verlangens beheersen. Het verstand moet steeds het laatste woord hebben. Als de godgelovige zich eenmaal dergelijke vragen stelt, is het meestal snel met de gelovigheid gedaan. Samen met verwondering en nieuwsgierigheid is twijfel niet alleen de moeder van alle kennis en wijsheid, maar ook van alle verandering en vooruitgang. Waarom gelooft iemand überhaupt in een god? Is het juist in onze tijd niet veel logischer het niet te doen? Van het hele woud aan goden dat de mensheid in de loop van de geschiedenis heeft aanbeden is nooit ook maar één voor waar bevonden. Het is dat wij het merendeel van onze weekdagen naar een deel van hen hebben vernoemd, anders waren de eens zo ‘machtige’ Germaanse goden en godinnen totaal vergeten. Met hun nog dominantere Grieks/Romeinse collega’s is het niet beter afgelopen. Een paar van hen leven nog voort in de namen van planeten, maar voor de rest spelen zij in ons leven geen enkele rol meer. Alleen het godsbegrip van een rondtrekkend herdersvolk in het Midden-Oosten van zo’n vierduizend jaar geleden heeft zich tot op de dag van vandaag in onze contreien weten te handhaven. Zij het met de nodige aanpassingen. Zo werd de oorspronkelijke despoot in een vaderfiguur getransformeerd. Vaderfiguur of despoot, ook zijn rol is in ons deel van de wereld op zijn retour. Al zijn ‘grote en machtige daden’ zijn gaandeweg als gewone natuurverschijnselen, zowel binnen als buiten de mens, ontmaskerd. En dit ontmaskeren neemt een steeds snellere vlucht. Hetgeen niet wegneemt dat nog steeds een ruime meerderheid van de wereldbevolking godgelovig is. Er moeten dus specifieke redenen zijn waarom godgelovigen in een god blijven geloven. Een godgelovige gelooft nooit zo maar. Elke godgelovige gelooft met een bepaald doel. Gelooft de godgelovige in een god omdat hij niet wil aanvaarden dat met de dood zijn leven voorbij is? Dat hij na zijn dood eenvoudigweg niet bestaat, zoals dat ook vóór zijn geboorte het geval was? Heeft hij daarvoor die god nodig? Een god die hem in zijn fantasie over de dood in een hiernamaals tilt? Maar hoe stelt hij zich zo’n hiernamaals dan voor? Hoe denkt hij te kunnen voortbestaan zonder lichaam en wat houdt dat voor zijn identiteit in? Om het eigentijds te zeggen: wat is zijn software (zijn totale subject) waard zonder zijn hardware (zijn hersenen, zijn brein)? Of heeft de godgelovige die god nodig omdat hij geen vrede heeft met het idee dat alles dat bestaat niet noodzakelijkerwijs door iets of iemand ontworpen en gemaakt hoeft te zijn? Of is het dat hij qua persoon zo in elkaar zit, dat de kosmos voor hem alleen maar ‘gemaakt’ kan zijn met een bepaald doel en dat hij niet kan en wil leven met de onzekerheid van het toeval. Heeft hij daarvoor die god nodig? Waarom gebruikt de godgelovige eigenlijk oeroude geschriften, en dan ook nog heel specifieke, als leidraad voor zijn leven? Alsof de menselijke ontwikkeling sindsdien heeft stilgestaan en wij inmiddels niet zoveel meer over de gehele kosmos, alsook over ons zelf, te weten zijn gekomen. Je kunt toch gerust aannemen dat onze huidige kijk op de werkelijkheid veel realistischer is dan die van destijds. Ja maar, zal de godgelovige tegenwerpen, voor mij zijn die oude geschriften van mijn God afkomstig. Maar om zoiets aan te nemen, moet toch eerst het bestaan van God worden aangetoond. Zonder God immers geen woord van God! En waarom heeft hun God sindsdien niets meer van zich laten horen? Want, stel dat die oude geschriften inderdaad het woord van de joods-christelijk-islamitische God bevatten, dan nog moet dat woord in de toenmalige tijd worden geplaatst. Je kunt je toch moeilijk voorstellen dat hun God zijn profeten de evolutietheorie en de kwantummechanica zou hebben ingefluisterd. Ze zouden er immers geen snars van begrepen hebben! Met andere woorden: hoe je de oude geschriften ook interpreteert, ze staan voor een wereldbeeld dat voor het merendeel volledig achterhaald is en anderzijds voor een levensbeschouwing uit een totaal andere tijd en omstandigheid. Het is sowieso vreemd dat goden altijd bepaalde mensen nodig hebben om zich aan andere mensen bekend te maken. Waarom doen zij dat zelf niet? Deze, en nog tal van andere vragen mogen in een moderne, vrije en open samenleving als de onze aan godgelovigen worden gesteld. Nee, ze moeten worden gesteld! Als de opponent niet in staat is dergelijke vragen naar behoren te beantwoorden en zich door zijn eigen onvermogen gekrenkt en beledigd voelt, kan hij dat enkel en alleen zichzelf verwijten. Die gekrenktheid komt dan voort uit zijn eigen gebrek aan diepgang in de onderhavige zaak en niet uit de vraagstelling. Komt dat omdat hij nooit over geloofszaken nadenkt? Neemt hij op dit gebied alles maar klakkeloos van anderen over? Als je in iets gelooft is het toch vanzelfsprekend dat je daar op zijn minst een bepaalde voorstelling van hebt. Zo niet, dan wordt het de hoogste tijd eens ernstig bij jezelf te rade te gaan! Eindeloos bewustzijn. Cardioloog Pim van Lommel verkondigt dat aan alles geen einde komt. "Ik denk dat de dood wel duidelijk is. Het lichaam sterft en het bewustzijn gaat door", aldus de medicus. Hoe men zich zo'n bewustzijn zonder lichaam moet voorstellen wordt niet duidelijk gemaakt. Van Lommel baseert zijn opmerkelijke conclusie op een groot opgezette prospectieve studie waarin van de 344 patiënten, die na een hartstilstand succesvol waren gereanimeerd, er slechts 62 (amper 18%) een bijna-doodervaring zeiden te hebben gehad. Maar wat hadden die 282 overige patiënten dan voor ervaring? Helemaal niets? Als er zoiets als een bewustzijn ná de dood zou bestaan, mag je toch verwachten dat álle 344 personen een bijna-doodervaring zouden hebben! De conclusie dat er van een bewustzijn ná de dood geen sprake kan zijn als 282 van de 344 hartpatiënten géén bijna-doodervaring hadden, lijkt mij eerder op zijn plaats dan het omgekeerde. Maar ja, het zou mij niet verbazen als alle 62 bijna-doodervaringsdeskundigen religieuze typen zijn of waren. Die ervaren alles in het leven sowieso anders. Maar los van de constatering dat maar 18% van de hartpatiënten een bijna-doodervaring hadden, kun je niet om de vraag heen wat bijna-doodervaringen nu eigenlijk met een mogelijk bewustzijn ná de dood van doen hebben? Pim van Lommel doet net of bijna-dood al dood is. Zijn hele uitspraak over een ‘bewustzijn ná de dood’ is gebaseerd op ervaringen van levenden. Alle patiënten zijn zonder enige hersenbeschadiging weer bij bewustzijn gekomen. Dus al die tijd zijn hun hersenen van voldoende zuurstof voorzien. Ze hebben al die tijd gewoon geleefd! Hoe je uit bepaalde ‘ervaringen’ van levenden, hoe levensbedreigend hun toestand ook mag zijn, kunt concluderen dat er dan ook zoiets als een bewustzijn van doden moet bestaan, blijft een raadsel. Ja maar, zal Pim tegenwerpen, ik kon geen enkele hersenactiviteit meer meten. Als je die met de voorhanden zijnde apparatuur niet kunt meten, moet je gevoeliger apparatuur aanschaffen. Apparatuur die ook de geringste hersenactiviteiten kan meten. Want dat die er nog waren is wel duidelijk. Anders waren zij nooit weer bij bewustzijn gekomen. Een dode is nog nooit weer in het leven gezet. (Alle sterke verhalen hierover in diverse 'heilige’ boeken logischerwijs buiten beschouwing latend). En als dergelijke uiterst gevoelige apparatuur nog niet bestaat, doet Pim er goed aan al zijn voorbarige conclusies voor zich te houden. Land van lakeien De ‘Kroon’ heeft een vacature voor de functie van lakei en wordt vervolgens bedolven onder de sollicitatiebrieven. Wat een heerlijk vooruitzicht moet het voor al die sollicitanten zijn om in een lange Jaeger onderbroek naast de Vergulde Koets te mogen lopen! De massale belangstelling staat model voor de lakeienmentaliteit in dit land. De democratie heeft hier nooit écht wortel geschoten. Ware democratie vergt zelfstandig denkende, zichzelf respecterende burgers. Bij hen is het ‘beroep’ van lakei absoluut ‘not done’! De parabel van het ongelijke weten Stel iemand wordt door een kennis gevraagd een karwei voor hem te klaren. Hij neemt het aan en komt met die kennis een bedrag van € 150,00 als beloning over­een. Bij nader inzien vindt hij het karwei toch te bezwaarlijk voor een persoon alleen en vraagt zijn buurman hem daarbij te helpen. Buurman stemt in dat voor € 60,00 te doen. De klus wordt vervolgens samen geklaard, waarbij beiden ongeveer evenveel werk verzetten. De afgesproken € 150,00 wordt van de opdrachtgever geïncasseerd en buurman de overeengekomen € 60,00 uitbetaalt. Na aftrek van de € 60,00 voor zijn buurman, houdt hij dus zelf € 90,00 aan het karwei over. Bij oppervlakkige beschouwing lijkt alles rechtvaardig te zijn verlopen. Hij is met de kennis € 150,00 overeengekomen. Die heeft hij ontvangen. Buurman is akkoord gegaan met de € 60,00. Ook hij heeft die gekregen. Toch schuilt er nog een ethisch addertje onder het gras. Hij heeft zijn buurman namelijk iets wezenlijks verzwegen! Hij heeft hem onkundig gelaten van het feit dat hij met zijn kennis € 150,00 voor het klaren van de klus is overeengekomen. De buurman mag dan wel akkoord zijn gegaan hem voor € 60,00 met het karwei te helpen, door de onvolledige informatie kon hij niet beoordelen of het bedrag van € 60,00, hetwelk hij subjectief als voldoende ervoer, dat objectief gezien ook was. Door wezenlijke informatie achter te houden, heeft hij oneerlijk gehandeld ten opzichte van zijn buurman en iets dat oneerlijk is kan per definitie niet rechtvaardig zijn. Zijn gedrag is derhalve af te keuren. Maar het kan nog erger! Stel, beiden beginnen samen aan de klus, maar al na korte tijd laat hij weten dringend even weg te moeten. Buurman wordt verzocht in tussentijd alleen met het werk verder te gaan. In werkelijkheid gaat hij naar de kroeg en komt pas terug als buurman het karwei in zijn eentje geklaard heeft. Daar spreekt hij zijn verwondering uit dat het werk al af is en prijst buurmans werklust de hemel in. Desondanks betaalt hij hem niet meer dan de overeengekomen € 60,00. Afspraak is immers afspraak! Eenieder met ook maar een greintje gevoel voor eerlijke verhoudingen in zijn lijf, zal de tweede situatie als nog onrechtvaardiger beoordelen dan de eerste. En dat is ook zo! Toch wordt in beide gevallen in vereenvoudigde vorm niets anders beschreven dan de dagelijkse handelswijze van tal van ondernemers. Gezien het feit dat hen bij dit gedrag geen strobreed in de weg wordt gelegd, kijkt de samenleving als geheel blijkbaar toch anders tegen begrippen als eerlijkheid en rechtvaardigheid aan. Bestaat die samenleving dan voornamelijk uit mensen met een onontwikkeld gevoel voor eerlijke verhoudingen of zou de samenleving als geheel over zoiets helemaal niet nadenken? Verder laat deze ‘parabel van het ongelijke weten’ nog weer eens zien uit welk beperkt denken onze huidige benamingen ‘werkgever’ en ‘werknemer’ zijn voortgekomen. Wie is in deze gelijkenis nu de werkgever, de hij-figuur of diens kennis? En wie de werknemer(s)? In ongeveer dezelfde context staat ook de parabel van ‘de arbeiders in de wijngaard’ in het Nieuwe Testament (Mattheüs 20: 1-16). Daarin wordt verbijsterende oneerlijkheid als zijnde het toppunt van rechtvaardigheid voorgesteld. Een toonbeeld van (de) christelijke moraal? “Is uw oog boos, omdat ik goed ben?’, durft de wijnboer de morrende misdeelden, die de godganselijke dag in de hitte hebben geploeterd, ook nog voor de voeten te werpen. “Ik ben met u toch een schelling overeengekomen. Wel nu, die hebt gij ontvangen”. Dit nadat hij hen, die maar één uur in de wijngaard hadden gewerkt, hetzelfde bedrag had uitbetaald. Wie betaalt bepaalt, is hier de overduidelijke boodschap. Niet de werkelijke arbeid wordt in geld uitbetaald, maar wat de wijnboer er zoal voor wil missen. “Staat het mij niet vrij met het mijne te doen, wat ik wil?”. Nee, om de dooie dood niet! Ja maar, zullen de christenen tegenwerpen. De parabel moet als een metafoor worden gezien. Die wijnboer moet je overdrachtelijk als onze God zien. Of je nu lang of kort hebt geleefd, wie hij in zijn heerlijkheid toelaat ontvangen allemaal dezelfde beloning. De eeuwige zaligheid! Niets meer en niets minder. Kan allemaal wel zo bedoeld zijn, maar dat doet niets af aan het feit dat het een volkomen verkeerd gekozen voorbeeld is. Een voorstelling van zaken die de eenvoudige mensen eeuwenlang als een toonbeeld van rechtvaardige arbeidsverhoudingen is voorgespiegeld. Blij en dankbaar zijn met wat de machthebbers je toewerpen. Vele miljoenen slachtoffers later zijn wij in het Westen er enigszins in geslaagd de scherpste randen van arbeidsuitbuiting weg te slijpen. Maar voordat er tegenover elke macht een gelijkwaardige tegenmacht staat, hét kenmerk van een ware democratie, is er nog een lange weg te gaan! Gerhard Elferink

De Vrije Gedachte