De Vrije Gedachte
De Vrije Gedachte
Atheïstisch-Humanistische Vereniging

Waarom moeten wij het goede doen? (2) | René van Elst

10.03.21 12:14 PM Door De Vrije Gedachte

In mijn artikel van december[1] heb ik een indruk trachten te geven van de inhoud van de doctoraalscriptie van Peter Singer uit 1964 en daar enige opmerkingen over gemaakt. In zijn scriptie zocht Singer naar een antwoord op de vraag "Why should I be moral?"; dat was ook de titel. Dat heb ik vertaald als "Waarom moeten wij het goede doen?" Singer kwam tot de conclusie dat de filosofie geen argumenten heeft gepresenteerd waarom het rationeler zou zijn om het goede te doen in plaats van iets wat niet goed, maar wel in je eigen belang, is. Zelf heb ik in dat artikel (aan het slot van de eerste paragraaf) enige argumenten genoemd waarom het over het geheel genomen verstandig is om goed te handelen. Zou ik, als filosofische leek, dan zomaar het antwoord hebben gevonden op deze eeuwenoude vraag? Ik wil nu proberen (daarom noem ik dit een essay, een poging, bovendien is het een eerste poging) om hierover wat dieper na te denken. U bent gewaarschuwd: dit is lekenfilosofie, al verwijs ik hier en daar wel naar grotere geesten.

 

Wat is goed?

Filosofen hebben steeds hun best gedaan – en gaan er vrolijk mee door – om een theorie te formuleren over wat goed handelen is. Ze zoeken naar basisprincipes voor het menselijk gedrag die het minst problematisch zijn en het meest aanvaardbaar voor rationele mensen over de hele wereld. Het doel van dat denkwerk is een basis te leggen voor optimaal menselijk samenleven met zo min mogelijk tweedracht.

Het behoeft geen betoog dat we zonder goede definities van begrippen niet ver komen. Het woordje 'goed' gebruikt iedereen om de haverklap, maar het is lastig te omschrijven. Iemand die zich heeft afgevraagd wat goed is, als het om gedrag gaat, was de gerenommeerde ethicus G.E. Moore. Hij meende dat het begrip goed niet te definiëren valt, omdat het niet iets samengestelds is en alleen intuïtief kenbaar zou zijn. [George Edward Moore, Principia Ethica, 1903 – informatie ontleend aan The Oxford Companion to Philosophy]. Als het zou gaan om het begrip mooi, is voor die mening best iets te zeggen. Wat goed betekent, is echter wel te omschrijven, als je rekening houdt met de veelheid aan manieren waarop het woord gebruikt wordt. De dikke Van Dale geeft dan ook een waslijst van betekenissen van goed als bijvoeglijk naamwoord, bijwoord en zelfstandig naamwoord. Het kan betrekking hebben op dingen, op mensen – vooral als subject – en ook op handelingen en de resultaten daarvan.

Ik beperk mij hier tot goed als kwalificatie van gedrag van mensen dat consequenties heeft voor andere mensen; mijn onderwerp is moreel of ethisch handelen. In dit verband – meestal trouwens – kunnen we goed grofweg omschrijven als: voldoend aan bepaalde maatstaven van wenselijkheid. Iets of iemand, of iemands gedrag, is niet intrinsiek goed, zoals bijvoorbeeld een ding een bepaalde vorm of afmeting heeft; het woord 'goed' drukt de mate uit waarin wordt voldaan aan bepaalde maatstaven of wensen. Goedheid is in the eye of the beholder. Als het om door mensen voortgebrachte dingen gaat, is het een oordeel over de kwaliteit of nuttigheid of genietbaarheid. Dat geldt ook als het om menselijk handelen gaat, maar daar komt een belangrijk aspect bij, namelijk de mate waarin dat handelen bijdraagt aan het bestaan of welzijn of geluk van anderen. Iemand die in zijn gedrag meer dan gemiddeld rekening houdt met belangen van anderen, wordt een goed mens genoemd. Meer concreet, een goed mens betracht eerlijkheid, rechtvaardigheid, verdraagzaamheid, wederkerigheid; hij (voor 'hij' en 'zijn' mag u ook steeds 'zij' resp. 'haar' lezen) helpt anderen die in moeilijkheden verkeren, hij helpt en stimuleert anderen om zich te ontplooien; hij brengt anderen niet onnodig schade of leed toe; hij houdt zich aan beloften, afspraken en overeenkomsten; hij spreekt de waarheid.

 

 

Het goede doen

'Goed' wordt ook wel als volgt omschreven: iets is goed als je er plezier van hebt of baat bij hebt, of: het is niet slecht als het je geen schade of leed toebrengt. We hebben het hier over de ontvangende partij in een interactie. Natuurlijk weet degene die iets doet, niet altijd hoe dat bij de ander zal aan- of overkomen. De handelende persoon – het subject – en de 'behandelde' persoon – het object – kunnen een heel verschillend referentiekader hebben; bij een derde, die toeschouwer is, kan het weer anders zijn. Iemands referentiekader is alles aan waarden etc. wat bepaalt hoe hij iets beoordeelt. Wie handelt zal er over het algemeen van moeten uitgaan dat de ander ongeveer zo in elkaar zit als hijzelf.

Het goede doen, waar Singer het over heeft, is gedrag dat op de een of andere manier tot baat strekt van een of meer anderen. Het is gedrag waaruit altruïsme (onbaatzuchtigheid) spreekt, als tegengestelde van egoïsme, waarin het eigenbelang centraal staat. Het gaat om gedrag waar een positieve intentie achter zit. Voor een beoordeling of het gedrag ethisch is, zijn de intenties van groter belang dan de consequenties. Een goed resultaat voor het object (de ontvangende partij) is niet voldoende om van ethisch handelen te kunnen spreken; het gedrag zou uit een egocentrisch principe voortgevloeid kunnen zijn of het zou toevallig een goed resultaat gehad kunnen hebben. Omgekeerd kan een slecht resultaat voortkomen uit goed, altruïstisch, bedoeld handelen.

Als er sprake is van goed gedrag kun je nog de vraag stellen of de intentie op het goede resultaat gericht is of dat de bedoeling is om altruïstisch te handelen – op welke manier dan ook. Voorts kun je je afvragen waar de intentie uit voortkomt, bijvoorbeeld uit pure empathie, of uit de verwachting dat een aardse of hogere macht sanctionerend zou kunnen optreden, uit angst om zelf in een situatie te komen waarin men van anderen afhankelijk is, of om gewetensnood te voorkomen.

 

Relativisme

We kunnen niet in elke situatie correct weten wat goed en fout is; dat vereist immers dat we de situatie begrijpen en kunnen voorspellen wat het resultaat van op een bepaalde manier handelen zou zijn. Er is ook geen objectief goed of objectief slecht (of fout) gedrag. Evenmin is het waar of onwaar dat een bepaald gedrag goed of fout zou zijn. We zeggen al gauw dat het waar is dat bepaald gedrag slecht is, maar daarmee bevestigen we alleen een opinie. Het gaat niet om het soort waarheid dat bevestigd wordt door waarnemingen.

Goed en slecht zijn dus subjectief en relatief en situatie-afhankelijk. Toch zijn er denkkaders waarin goed en slecht niet relativistisch worden omschreven. In zo’n denkkader of ethische theorie wordt uitgegaan van bepaalde axioma’s waarvan gesteld wordt, dat iedereen het daarmee eens moet kunnen zijn. Een voorbeeld is het liberalisme, zoals gepropageerd door de ons welbekende Floris van den Berg. Dat is een individualistische filosofie, volgens welke alles is toegestaan zolang je anderen geen schade berokkent. Handelen dat geen schade berokkent – zich onthouden van het slechte – is niet automatisch goed, maar het is in ieder geval niet slecht. Wat in deze benadering ontbreekt, zijn argumenten of verplichtingen om goede dingen voor anderen te doen. Er wordt een grens gesteld aan egoïstisch gedrag, maar er wordt niets gezegd over altruïstisch gedrag, niets over het doen van het goede, laat staan over het waarom daarvan. Het axioma achter deze filosofie is dat niemand graag schade lijdt; dat is inderdaad moeilijk aanvechtbaar.

De bekende gulden regel “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet” appelleert eveneens aan het eigenbelang, maar geeft een meer positieve draai aan het zelfde axioma. Hetzelfde geldt voor de categorische imperatief van Immanuel Kant, waarop ik later nog terugkom.

 

 

Eigenbelang

We hebben het over moreel gedrag, gedrag dat voldoet aan bepaalde normen en waarden en dat effect heeft op anderen. Moraal heeft alleen betekenis als er anderen in het spel zijn. Wie als Robinson Crusoe op een eenzaam eiland leeft, heeft met anderen niets te maken en hoeft alleen met zijn eigen belangen rekening te houden. Er bestaat wel religieuze moraal, die ook voorschriften geeft voor hoe men in zijn eentje moet handelen (de meeste van de Tien Geboden gaan over hoe men zich jegens God moet gedragen); daar ga ik – uiteraard – aan voorbij, evenals aan het idee dat er zonder God en geloof geen moraal zou zijn. Maar waar komt de moraal dan vandaan?

In een eerder artikel[2] heb ik betoogd dat de moraal niet iets is wat op eigen houtje, onafhankelijk van de mens, bestaat. 'Goed' is als puntje bij paaltje komt een waarde op een meetlat, die door mensen langs een persoon, object, handeling of resultaat van een handeling wordt gelegd. Vragen zijn daarbij steeds: goed in welk opzicht? wie of wat is er mee gediend en in welke mate? Wij ervaren moraal echter als iets wat dieper zit. Dat leidt tot de vraag hoe wij als individuen aan dat gevoel komen. En hoe worden wij goede mensen?

Wij zijn er door de evolutie op ingericht om als jonge kinderen onze moedertaal te leren, ons eventueel een geloof te laten opdringen èn moraal te leren. Dat gebeurt allemaal in onze directe leefomgeving, vooral in het gezin waarin we opgroeien (ik heb het over de meest gebruikelijke gang van zaken). Als kind hoor je voortdurend wat mag en niet mag, wat lief en stout is. En in de omgang met andere kinderen leer je ook dat je niet zomaar alles kunt doen, maar dat je gedrag represailles kan uitlokken: een klap geven kan ertoe leiden dat niet alleen de getroffene, maar ook anderen zich tegen je keren. Bij dit alles komt dat we van nature geneigd lijken te zijn om gelijke behandeling en wederkerigheid te verlangen. We vinden het niet eerlijk als een ander meer snoep krijgt dan wij (ook apen vertonen in zo'n situatie een reactie van verongelijktheid) of als wij iets geven en er niet iets gelijkwaardigs voor terugkrijgen. Dat zijn basiselementen van moraal: fairness en wederkerigheid. Net zoals moedertaal – en eventueel geloof – gaan we moraal voelen als iets van onszelf of als iets wat er gewoon is. Een goed mens worden we uiteindelijk, wanneer we niet zomaar klappen geven en wanneer we uit eigen beweging eerlijk delen en ruilen. De kern van de zaak is echter eigenbelang. Anton van Hooff heeft iets vergelijkbaars betoogd in een Vrijdenker-artikel van 2017.[3] Wij hebben belang bij rechtvaardigheid en eerlijkheid en per saldo heeft de samenleving, de gemeenschap, daar ook belang bij. Wij hebben er belang bij dat anderen ons correcte informatie geven, dus de waarheid vertellen. Wij hebben er belang bij om straffen te vermijden voor slecht gedrag en om beloond te worden voor goed gedrag. Er zijn allerlei redenen om je goed te gedragen. Echt een goed mens ben je echter pas als je erkent dat jij geen voorrang verdient op anderen, omdat iedereen gelijkwaardig is, met inbegrip van jezelf. Als een nog beter mens wordt vaak iemand beschouwd die het belang van anderen voorrang geeft (of lijkt te geven) op zijn eigen belang.

Redenen die gegeven worden om moreel te handelen, zoals dat het je eigen leven beter maakt, of dat het het leven van anderen beter maakt of dat het de samenleving beter doet functioneren, zijn deels utilistisch, deels appelleren ze aan het eigenbelang. Iedereen (nou ja, ieder normaal mens) heeft er belang bij dat de samenleving goed functioneert. Deze argumenten komen er op neer dat ethisch handelen nuttig is: het levert jou wat op, het levert de samenleving wat op en dat laatste is ook weer prettig voor jou.

Eigenbelang moge de kern van de moraal zijn, wij worden ook door (andere) emoties bewogen, namelijk sympathie, antipathie en empathie (vrees voor sancties heb ik in andere bewoordingen al genoemd). De stelling wordt wel gehoord dat wij moreel, dus goed, moeten handelen, omdat wij begiftigd zijn met intelligentie en empathie. Wij kunnen bedenken en zelfs meevoelen wat iemand ondergaat die door ons slecht behandeld wordt. Dat we dat kunnen, gecombineerd met het besef dat wij zelf niet zo zouden willen worden behandeld en dat iedereen gelijkwaardig is, zou ons verplichten om goed te handelen. Dit zou een morele plicht zijn om moreel te zijn; iemand kàn daar gevolg aan geven, maar een rationeel argument voor goed handelen is het niet. Bovendien zit er een appeal to nature fallacy (een logisch foutief beroep op de natuur) in; als we een eigenschap of neiging van nature hebben, wil dat nog niet zeggen dat het goed of verplicht is om daarnaar te handelen. Fallacy of niet, sympathie en empathie en medelijden hebben veel invloed op ons gedrag en daarmee op hoe het toegaat in de samenleving. Antipathie trouwens ook, uiteraard in negatieve zin.

 

Waarom toch?

Goed doen in het algemeen is nuttig. Blijft de vraag waarom wij het goede zouden moeten doen in concrete gevallen. Het is de vraag naar een plicht die wij daartoe zouden hebben. Ik onderscheid drie soorten plicht, namelijk

a)  een verplichting die je door anderen krijgt opgelegd – dat is niet anders dan een wet of regel of dwang; er kunnen sancties aan verbonden zijn voor al of niet gehoorzamen;

b)  een verplichting die je jezelf oplegt door het maken van een overeenkomst met een of meer anderen; ook daar kunnen sancties aan verbonden zijn;

c)  een spontaan gevoelde noodzaak om (op een bepaalde manier) te handelen. Je voelt een verplichting aan jezelf. Handel je daar niet naar, dan kun je schuldgevoelens en last met je geweten krijgen, een soort zelfbestraffing die we ook als een sanctie kunnen opvatten. Je handelt dan in strijd met je eigen principes, ook al ben je je van die principes niet steeds expliciet bewust. Principes zijn wetten die je op jezelf toepast, zonder dat je ze opgelegd krijgt door andere mensen en zonder dat je denkt dat een hogere macht ze je oplegt. Zo’n spontaan gevoelde verplichting kan voortvloeien uit het feit dat je door (een) ander(en) goed behandelt bent; je voelt dan de behoefte om te reciprokeren.

Deze drie liggen op een schaal die uiteenloopt van opgelegd naar van binnen gevoeld. Maar een opgelegde plicht kan ook aanvoelen als iets wat uit jezelf voortkomt, namelijk als het gaat om een norm die geïnternaliseerd is. Een voorbeeld: het dragen van hoofddoeken door moslima’s (of van stropdassen door mannen die zich in bepaalde milieus bewegen).

Echt moreel handelen ben je aan jezelf verplicht. Problematisch hieraan is dat we zo niet in het algemeen kunnen bepalen wat moreel handelen is en wat niet. Hoogstens zouden we kunnen onderzoeken wat door de meeste mensen als al of niet moreel handelen wordt beschouwd. Moraal die uit jezelf voortkomt is relatief en situatiegebonden en komt uiteindelijk neer op wat jou het beste uitkomt. In de gegeven situatie kun je vaak aanknopingspunten vinden om immoreel gedrag te rationaliseren, zowel naar jezelf als naar anderen toe.

 

Situaties en argumenten

We kunnen onderscheid maken tussen iemands handelen in het algemeen en zijn handelen in bepaalde gevallen. Ook kunnen we argumenten, die betrekking hebben op de persoon zelf met zijn belangen en emoties, onderscheiden van argumenten die slaan op de situatie van die persoon in een sociaal verband.

Als voorbeeld van gedrag in een bepaald geval grijp ik terug op Singer's casus in het eerste artikel. Iemand vindt een portemonnee met geld; naam en adres van de eigenaar staan er in. De vinder zou de vondst kunnen terugbezorgen bij de eigenaar of bij de politie kunnen afgeven. Maar hij zou er baat bij hebben om het geld te houden. Zijn eigenbelang zegt: houden; de moraal zegt: terugbezorgen. Houden is rationeel; argumenten voor terugbezorgen doen vooral een beroep op emoties. Voor de hand liggend is deze: stel dat jij zelf een portemonnee had verloren, dan zou je toch willen dat je de die terugkrijgt en dan zou je het een mogelijke vinder toch kwalijk nemen als hij daar niet voor zorgt? Dus moet jij… Dit is het bekende 'wat gij niet wilt dat u geschiedt', maar niet als voorschrift doch als argument gebruikt. Minder voor de hand liggend, maar te proberen, is een beroep op het geweten en wat dat teweeg kan brengen: als je de portemonnee niet terugbezorgt, krijg je daar beslist wroeging over; het is dan moeilijk om met jezelf te leven, dus terugbezorgen is in je eigen belang.

 

 

Het portemonnee voorbeeld is in feite niet het beste voorbeeld van een mogelijkheid om goed te doen. Er is in dit geval namelijk ook een rationeel argument voor het terugbezorgen. Houden van de portemonnee is immers een geval van strafbare verduistering (het is een een variant van diefstal). Terugbezorgen, enkel om problemen met Justitie te voorkomen, is niet slecht, maar we kunnen het niet als ethisch handelen beschouwen.

Tot zover over gedrag in een bepaald geval en mogelijke argumenten voor goed handelen die daarbij passen. Mensen worden geacht stééds goed te handelen. Het is lastig om bij het denken hierover niet in allerlei casuïstiek te verdwalen. Er is spontaan goed gedrag en beloningsgericht of strafmijdend goed gedrag, er is gedrag dat goed is omdat geenslechte dingen worden gedaan en ook dat kan te maken hebben met mogelijke sancties.

De argumenten voor goed handelen (of niet slecht handelen) jegens anderen in het algemeen schetsen vaak een beeld van hoe de samenleving zou zijn en hoe men daarin (niet) zou kunnen leven, als bepaalde vormen van slechtheid op grote schaal en ongehinderd botgevierd zouden worden. Als iemand een sterke neiging vertoont tot vertellen van onwaarheid, kunnen we erop wijzen dat de samenleving niet zou kunnen bestaan als iedereen steeds maar onwaarheid vertelde, als geen enkele informatie redelijk betrouwbaar zou zijn. Zo'n argumentatie steekt achter de bekende 'categorische imperatief' van Immanuel Kant die ik hier weergeef als: gedraag je volgens regels waarvan je kunt vinden dat iedereen zich eraan moet houden. Dus steel of moord niet, als je vindt dat anderen jou ook niet mogen bestelen of vermoorden. Deze regel heeft veel gemeen met de eerder genoemde 'wat gij niet wilt…'-regel.

 

Appelleren aan vrees

We kunnen dus vaststellen dat er (naast theologische, waar ik aan voorbijga) psychologische en sociologische argumenten zijn voor ethisch handelen. We zien ook dat in al die argumenten veronderstellingen worden gemaakt over dingen die onder omstandigheden zouden kunnen gebeuren (bijv. “als iedereen zo zou handelen” of “als jij zelf zo behandeld zou worden”). Men hoopt daarmee de handelende persoon het kwalijke van zijn handelwijze te laten voelen, door te appelleren aan angstgevoelens. Dat kan heel goed werken, maar het zijn geen concrete rationele argumenten om in een bepaald geval een altruïstische keuze te maken in plaats van een egoïstische. Niet zelden zijn het ook heel onrealistische voorstellingen van hypothetische extreme situaties. Als argument tegen het niet nakomen van beloften kun je inbrengen: “Stel je voor dat niemand ooit zijn beloften zou nakomen. Dan zou niemand meer vertrouwd worden en beloften zouden zinloos zijn!” Het is duidelijk dat zoiets een gezonde samenleving onmogelijk zou maken, maar realistisch is het niet. Of als je iemand wilt afbrengen van het eten van vlees en je zegt: “Zou jij soms geslacht en opgegeten willen worden? Nee toch? Nou dan!” Zo'n argumentatie kàn iemand aanspreken, zonder realistisch te zijn.

Er zijn argumenten die realistisch zijn en geen extreme situatie voorstellen, maar wel betrekking hebben op iets wat zou kunnen gebeuren. Een voorbeeld: iemand kan ervoor kiezen om orgaandonor te zijn. Voor de hand liggende argumenten om hem daartoe aan te zetten, zijn, dat hij daarmee levens kan redden en dat hij ook zelf ooit een donororgaan nodig zou kunnen hebben. Dat zijn rationele argumenten, maar ze hebben geen betrekking op dingen die vaststaan. Een realistisch en op zekerheid berustend argument zou voorhanden zijn, als iedereen die orgaandonor wordt, daarvoor een aantrekkelijk bedrag ontvangt. Zo’n beloning is echter geen stimulans tot altruïstisch gedrag; de beloning lokt handelen uit eigenbelang uit. De betrokkene kan zich altijd nog door emoties laten weerhouden, bijvoorbeeld door de vrees dat er te vroeg in hem gesneden zou kunnen worden of onwil om incompleet zijn graf in te gaan. Ratio en emoties strijden in onze wil steeds om de eerste plaats.

Voor een prangender moreel probleem dan orgaandonatie staat iemand die door het afstaan van een nier een naaste het leven kan redden. Ik ga niet proberen om hier het hele complex van argumenten en emoties te schilderen dat door zo iemand heen moet gaan. Maar er zijn rationele argumenten bij. Het is, als je zo lang en gezond mogelijk wilt blijven leven, rationeel om je nieren allebei intact te laten. Als je de betrokken persoon niet kunt missen, is het ook rationeel om een nier af te staan. Het kan dus rationeel zijn om toe te geven aan je emoties. Zo meen ik toch een geval te hebben gevonden waarin er een rationeel argument is voor goed handelen in een concrete situatie waarin je dat ook zou kunnen nalaten.

Nu is er een morele regel die zegt dat je anderen moet helpen als je kunt en er zelf niet disproportioneel slechter van wordt. Die regel is zelfs in wettelijke bepalingen terug te vinden. Over die regel, gezien in verband met het nier-afstaan-probleem, moet een interessante discussie mogelijk zijn

------------------

 

[1] Waarom moeten wij het goede doen? in De Vrijdenker 2020-09 p. 7.

[2] Hogere waarden en harde waarheid, over het proefschrift Moral Objectivity van Jeroen Hopster in De Vrijdenker 2019-02.

[3] Anton van Hooff, Moraal is eigenbelang in De Vrijdenker 2017-07.


Een artikel uit het maartnummer De Vrijdenker 2021-02


De Vrije Gedachte