De Vrije Gedachte
De Vrije Gedachte
Atheïstisch-Humanistische Vereniging

Waarom moeten wij het goede doen? | René van Elst

27.02.21 12:36 PM Door De Vrije Gedachte

Waarom moeten wij het goede doen? deel 1 | René van Elst

 

Bij de meeste mensen leeft het idee dat je een goed mens moet zijn (of dat anderen goed moeten zijn). De vraag wat dat dan inhoudt, is in de loop van de geschiedenis talloze malen gesteld en beantwoord. Een omvattende aanduiding voor het antwoord is: de moraal. De moraal omvat alles wat we geacht worden te doen en te laten in het samenleven met anderen.[1] Ik spreek hier niet over de religieuze moraal, die ook verboden en voorschriften kent over dingen die men kan doen of moet doen zonder dat anderen daarbij betrokken zijn. De bekendste morele regel is 'wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.' Ook wel gehuldigd wordt deze: 'Doe wat gij wilt, zolang gij anderen niet onnodig schade of leed toebrengt.' Een begrip dat verband houdt met moraal – ze worden wel eens door elkaar gebruikt – is ethiek. Ethiek is het onderzoek naar en de leer van wàt goed en kwaad is. Daarbij wordt zowel gekeken naar wat tot persoonlijk geluk leidt, als naar goed handelen ten opzichte van anderen. Als kers op de pudding is er dan nog de meta-ethiek, het onderzoek naar de achtergronden van ons denken over wat goed is.


Allerlei samenlevingsverbanden hebben hun eigen morele regels geformuleerd en verwerkt in geschreven en ongeschreven voorschriften voor gedrag. Veelal worden die door de individuen geïnternaliseerd, zoals sociologen het noemen. Dat betekent dat de mensen die regels niet als van buitenaf opgelegd ervaren, maar als iets vanzelfsprekends of als een eigen keuze. Wijdverbreid is ook het geloof dat wij de moraal te danken hebben aan een bovennatuurlijke macht.

Tot zover heel kort enkele algemeenheden over moraal. Een belangrijke vraag die wij kunnen stellen als het over dit onderwerp gaat, is: waarom zou ik mij eigenlijk moreel moeten gedragen, waarom moet ik een goed mens zijn? Waarom mag ik anderen niet 'doen', wat ik niet wil dat mij geschiedt?


De door onze auteur Floris van den Berg hooggeprezen Australische filosoof Peter Singer (1946) heeft die vraag gesteld in zijn 'Thesis for the degree of Master of Arts' uit juli 1969 met de titel Why should I be moral? Hij is daarop afgestudeerd bij de Faculteit voor filosofie van de Universiteit van Melbourne. Het schijnt niet te zijn gedrukt, maar scans van doorslagjes van zijn typewerk staan op het internet.[2] Peter Singer is zich gaan specialiseren in de toegepaste ethiek en heeft internationaal naam gemaakt; het is dus interessant hoe, en met welk resultaat, hij aan het begin van zijn carrière naar het antwoord op deze vraag heeft gezocht.

  Als ik als niet-filosoof alvast een antwoord mag verzinnen op de vraag waarom je goed moet handelen, dan is dat (ik houd het kort, zonder in te gaan op wat precies ‘goed’ is): het is in je eigen belang, ten eerste doordat je bijdraagt aan de leef- en werkbaarheid van de samenleving, ten tweede doordat je (al of niet justitiële) represailles voor slecht handelen voorkomt, ten derde doordat – in grote lijnen – geldt 'wie goed doet, goed ontmoet' en ten vierde omdat het ‘goed voelt’ en je niet in gewetensnood komt. Dit antwoord wijst niet naar een door een hogere (evt. goddelijke) autoriteit of door de samenleving opgelegde plichtom goed te handelen; het geeft aan waarom goed handelen over het geheel genomen verstandig is.

 

Deugt de vraag wel?

Deel I van Singers doctoraalscriptie is gewijd aan enige denkers die zich met het probleem hebben beziggehouden en – in grote lijnen – tot de conclusie zijn gekomen dat het een zinloze of logisch ongepaste vraag is. Singer wil aantonen dat het toch een logisch correcte vraag is en dat er nog geen bevredigend antwoord op is gegeven. Hij formuleert de vraag aldus: Kan moraliteit rationeel gerechtvaardigd worden onder alle omstandigheden en voor alle rationele wezens? Meer concreet: als iemand ongestraft slechte dingen kan doen, waarom zou hij dan toch goed moeten handelen? (Zie een voorbeeld daarvan aan het begin van de laatste paragraaf.) Singer stelt dat je een antwoord zou kunnen geven door aan te tonen, dat moreel handelen voldoet aan de criteria voor rationeel handelen en dat immoreel handelen daar niet aan voldoet. Kant en anderen hebben het zonder veel succes in die richting gezocht. Een ander denkbaar antwoord zou te geven zijn, door aan te tonen dat het rationeel is om moreel te zijn, omdat het strookt met rationeel eigenbelang. Zo kan geloof in hemel en hel een reden zijn om moreel te handelen. Maar, zoals gezegd, Singer beschouwt de vraag als nog niet afdoende beantwoord. Hij meent dat een samenleving die een antwoord zou kunnen geven, dichter in de buurt zou komen van een ideale samenleving dan een samenleving waar het niet zou lukken.

  Van allerlei vragen kan gezegd worden dat ze niet deugen (improper zijn), zoals de vraag "waarom zou ik geldige redenen moeten accepteren?" die naar redenen vraagt om redenen te accepteren. De vraag "Waarom zou ik moreel moeten zijn?" zou ook niet deugen, als het moeten wordt geïnterpreteerd als een moreel moeten. Maar, zegt Singer, je kunt het 'moeten' ook niet-moreel opvatten, zoals in "Moet ik aandelen in bedrijf X kopen?" Als de morele interpretatie een vraag betekenisloos zou maken, doen we er goed aan een niet-morele interpretatie toe te passen. Een mogelijk antwoord op de vraag naar (niet-morele) redenen voor moreel handelen is, dat het altijd in je eigen belang is om moreel te handelen. Een ander mogelijk antwoord is dat de ratio gebiedt dat de moraliteit je ultieme doel is. Deze antwoorden komen aan de orde in resp. de delen III en II van de scriptie.

  Tegen de stelling dat moraal en eigenbelang met elkaar verenigbaar zijn, is wel ingebracht dat uit eigenbelang handelen nooit moreel kan zijn en dat goed doen omwille van het goed doen deugdzaam is. Uit eigenbelang handelen is echter niet irrationeel, aldus Singer. En wat is er rationeel aan moreel handelen enkel met als doel om moreel te handelen? Als dat niet rationeel is, moeten wij de vraag niet verwerpen, maar als antwoord geven dat er geen reden is om moreel te zijn. Beter is om moraliteit als een rationeel doel te zien; als het niet rationeel was, zou moraliteit een illusie zijn en dat is het toch niet. Of je kunt argumenteren dat het rationeel is om op een bepaalde manier te handelen en dat het óók moreel goed is om zo te handelen.

 

Kan men kiezen voor moraal?

Ik ga ervan uit, aldus Singer, dat iemands morele principes te onderscheiden zijn van de belangrijke principes die hij verder heeft en dat hij kan kiezen om af te wijken van wat zijn morele principes zeggen. Maar veel denkers beschouwen dat als misverstaan van het concept moraliteit. Zij vinden dat er een hecht en logisch verband is tussen iemands morele principes en de keuzes die hij maakt, d.w.z. dat het logisch onmogelijk is om te besluiten om niet moreel te handelen.

D.H. Monro beschouwt morele principes als uitdrukking van doorslaggevende verlangens (desires) of beginselen; het zijn de principes die men pleegt te volgen bij het maken van keuzes. Singer stelt vast dat er zo geen verschil is tussen wat iemand zich moreel verplicht voelt om te doen en wat diegene zelf wil doen; dan is bijvoorbeeld egoïsme ook moreel. Singer’s standpunt is dat moraal los staat van wat iemand diep in zijn hart wil. Voor hem is de vraag welke redenen een egoïst of een sadist kan hebben om zijn ‘moraliteit’ te veranderen in iets wat ten goede komt aan zaken als rechtvaardigheid, eerlijkheid en het algemeen welzijn. Hier (p. 28) horen we voor het eerst wat meer over wat Singer verstaat onder moreel handelen.

R.M. Hare ziet een logische band tussen iemands morele principes en de principes op basis waarvan hij handelt. Hij stelt bovendien dat iemands oordeel, om moreel te zijn, door diegene als voor iedereen van toepassing moet worden beschouwd, met inbegrip van diegene zelf. Singer wijst erop dat zo bezien ook egoïstisch handelen moreel handelen zou zijn, als degene die het doet, vindt dat iedereen het hoort te doen.

Na een uitgebreidere behandeling van deze en dergelijke standpunten stelt Singer vast dat voor zulke denkers de titelvraag niet deugt, omdat zij uitgaan van de logische onmogelijkheid van een beslissing om niet moreel te handelen. Ook legt hij uit (p. 45/46) waarom hij niet diep op de vraag ingaat wat precies moraal of moreel is. Maar hij noemt wel een noodzakelijke, zij het niet voldoende, voorwaarde waaronder een principe een moreel principe kan zijn, namelijk: onpartijdigheid (impartiality): een principe is niet moreel als het berust op een voorkeur voor een of meer bepaalde personen. Zo wordt egoïsme uitgesloten als moreel principe. De voorwaarde is terug te vinden in het voorschrift ‘behandel anderen zoals je zelf behandeld wilt worden’. Hierachter zit de gedachte dat iedereen gelijkwaardig is, dat ieder mens telt voor één. Met dit voorschrift is niet gezegd dat elk handelen uit eigenbelang of elke voorkeursbehandeling verkeerd is. Zulk handelen is met onpartijdigheid verenigbaar als men erkent dat anderen dezelfde rechten hebben. Ook van belang is de gedachte dat een principe aanvaardbaar moet zijn voor een onpartijdige waarnemer, om een moreel principe te zijn. Zo beschouwd is de titelvraag van de scriptie een vraag naar redenen voor onpartijdigheid.

 

Een beroep op de rede

In deel II van de scriptie behandelt Singer denkers die hun best hebben gedaan om aan te tonen dat het altijd rationeel is om moreel te zijn, ongeacht of het strookt met het eigenbelang. Hij legt uit dat hij niet diep ingaat op wat ‘rationeel’ betekent (p. 67), omdat elke definitie de neiging heeft het onderzoek in een bepaalde richting te sturen. Hij zoekt vervolgens als startpunt voor het onderzoek een ‘basis of action’ waarvan met zekerheid gezegd kan worden dat het rationeel is als men in overeenstemming daarmee handelt. Eigenbelang is hiervoor de meest voor de hand liggende kandidaat. Als in een bepaalde situatie alleen eigenbelang een rol speelt, is het rationeler om in overeenstemming daarmee te handelen dan ertegenin te gaan. Maar als eigenbelang en moraal conflicteren, is het dan rationeel om voor het ene dan wel het andere te kiezen? Zijn morele redenen rationeler? Is het irrationeel om immoreel te handelen?


  Singer gaat hier onder meer in op argumenten van Immanuel Kant. Kort gezegd komt Kants opvatting erop neer dat moraliteit op zichzelf een rationeel doel is en ook rationeler is dan eigenbelang. Moraal is geen illusie, maar iets reëels; morele plichten zijn objectief en universeel geldig; alleen handelen vanuit plicht is moreel. De kern van zijn moraal is verwoord in een gebod van de rede, de ‘categorische imperatief ’, luidend: handel alleen volgens regels waarvan je kunt willen dat die voor iedereen gelden. Hij meent met ‘transcendentale deductie’bewezen te hebben dat een rationeel handelend individu noodzakelijkerwijs zou handelen volgens het opperste principe van de moraal. Singer vraagt zich af of Kant waar maakt dat de ‘imperatief’ direct uit de rede voortvloeit en dat de rede dus leidt tot opzijzetten van eigenbelang als dat conflicteert met moraal. Singer besteedt hier uitgebreid aandacht aan, ook aan Kants gedachten over moraal en de autonomie van de wil. We moeten hier volstaan met zijn (Singers) conclusie dat de argumenten van Kant voor hoe de wil bepaald wordt door de morele wet, falen; Kant geeft geen afdoend antwoord op de titelvraag.

Vervolgens behandelt Singer de visies van enkele ‘Neo-Kantianen’, die ook beargumenteren dat moraliteit rationeel is. Zij leggen verband tussen rationeel handelen en bepaalde principes, zoals het universaliteitsbeginsel (voor de geldigheid van een regel moeten de gevolgen voor ieders belangen van het zich aan die regel houden zodanig zijn dat alle betrokkenen die regel vrijelijk kunnen accepteren), het principe dat anderen als doel op zich en niet als middel moeten worden beschouwd en het reeds genoemde onpartijdigheidsprincipe. Zo beargumenteert David Gauthier (p. 116) dat het rationeel is voor een autonoom handelend persoon om de autonomie van andere handelende personen te respecteren. Respect voor elkaars motieven is namelijk een vereiste voor gezamenlijk handelen. Paul Taylor beschouwt een keuze als rationeel naar gelang die in vrijheid gemaakt wordt, enlightened is (ik neem aan dat hiermee iets bedoeld wordt als goed geïnformeerd – RvE) en onpartijdig. Nadere beschouwing van deze standpunten brengt Singer tot de conclusie dat zij er niet in geslaagd zijn te bewijzen dat het rationeel is om te handelen op basis van een principe dat inhoudt dat men met anderen net zo rekening moet houden als met zichzelf.

Een andere auteur, Kurt Baier, beargumenteert dat morele redenen alle andere redenen voor actie rationeel opzijschuiven. Je eigenbelang nastreven is wel rationeel, maar niet als eigenbelang en moraal conflicteren. Singer keurt Baiers omschrijving van moraliteit goed, omdat daar onpartijdigheid in meegenomen is, namelijk als ‘morele regels moeten iedereen gelijkelijk ten goede komen.’ Baiers argument voor de suprematie van morele regels is dat een wereld waarin men morele regels boven eigenbelang stelt, veel beter is dan een wereld waarin eigenbelang overheerst. Maar, zegt Singer, zo gaat Baier voorbij aan wat rationeel is voor een individu en hij toont niet aan dat het irrationeel is om immoreel te zijn.

Singer eindigt deel II met de niet verrassende conclusie dat geen argumenten zijn gevonden voor het standpunt dat de rede voorschrijft dat we handelen op basis van morele regels in plaats van uit eigenbelang. Iemand zou kunnen vragen waarom we in de wereld dan toch niet steeds een strijd van allen tegen allen waarnemen; dat komt doordat eigenbelang en moraal wel niet gelijk, maar ook niet tegengesteld zijn.

 

Wensen en belangen

In deel III besteedt Singer aandacht aan benaderingen vanuit de menselijke natuur en de samenleving. Diverse denkers (bijv. Hume, Butler, Bentham en Mill) hebben betoogd dat er welbeschouwd geen tegenstelling is tussen eigenbelang en moraal, dat moreel leven ook gelukkig leven is, dat de mens deugdzaam moet zijn om zichzelf te kunnen ontplooien (to flourish). Mensen hebben ook niet-zelfgerichte gevoelens en wensen, zoals sympathie en vrijgevigheid, en ze hebben een geweten.

Deze denkers gingen ervan uit, aldus Singer, dat het rationeel, want in het belang van een gelukkig bestaan, is om moreel te handelen en dat het niet rationeel is om te handelen uit eigenbelang. Maar ze tonen niet aan dat het onmogelijk of  irrationeel is om de wensen en gevoelens, waarop volgens hen de moraal gebaseerd is, te onderdrukken.

Alvorens verder te gaan, wijdt Singer woorden aan een belangrijke beweerde reden voor moraliteit, namelijk het geloof in een leven na de dood, waarin deugd beloond en kwaad gestraft wordt. Hij geeft enkele voorbeelden van auteurs (o.m. Samuel Butler) die zo denken, maar is er zelf snel klaar mee; hij verklaart dat hij er niet in gelooft en de rest van deze scriptie alleen schrijft voor wie er ook niet in gelooft. Zo mogen wij het horen!

  Vervolgens komt de vraag aan de orde: gegeven hoe mensen van nature zijn, is moreel handelen in het ware belang van ieder mens? Sommigen beweren dat ieder mens geschapen is met bepaalde doelen; dat zijn onze plichten of ze vallen daarmee samen. Zinniger lijkt het om te kijken naar wat een mens nodig heeft om te groeien en bloeien of tot zelfontplooiing te komen (to flourish); misschien bloeit de mens beter op deugd dan op kwaad. Aannemend dat een bloeiend (flourishing) leven min of meer samenvalt met een gelukkig leven, vraagt Singer of er een verband is tussen goed zijn (virtue, deugd) en het geluk van de deugdzame mens. Hij behandelt in dit verband (psychologische) studies en beschouwingen, o.a. van A.H. Maslow en Philippa Foot, over geluk, rechtvaardigheid, behoeftenbevrediging, frustratie, ondeugden, geestelijke afwijkingen, geweten en schuld.

 

Abraham H. Maslow

 

Hij constateert dat gepoogd is aan te tonen dat bepaalde ondeugden (vices) een mens ongelukkiger maken (bijv. afgunst) en dat bepaalde deugden het geluk bevorderen (bijv. rechtvaardigheid). Deze pogingen zijn volgens hem niet goed geslaagd. Moreel handelen maakt niet altijd gelukkiger dan slecht handelen en omgekeerd. Bij een groot onderzoek onder jeugddelinquenten (van Sheldon en Eleanor Glueck) wezen de resultaten zelfs enigszins in de richting van het tegendeel (p. 202-3). Er is geen band tussen moraliteit en zelfbelang die voor iedereen van toepassing is; derhalve zit hier ook geen afdoend antwoord op de titelvraag in.

 

Singers conclusie

Laten we de titelvraag eens verder concretiseren: een man vindt op straat een portemonnee, er zit geld in en naam en adres van de eigenaar staan erin. Moreel goed zou zijn om de portemonnee op de een of andere manier bij de eigenaar terug te bezorgen. Dat weet de vinder zelf ook, maar hij heeft het niet breed en hij heeft er belang bij om het geld te houden. Houden zou rationeel zijn. Met wat voor rationele argumenten kan men hem ervan overtuigen om toch het moreel goede te doen?

  Dat is waar Singer in deze scriptie naar gezocht heeft. Hij herhaalt dat de titelvraag een deugdelijke, rationele vraag is en dat er vooralsnog geen bevredigend antwoord op is gegeven. Mensen kunnen soms rationeel beslissen om iets te doen dat verkeerd is en waarvan ze ook zelf toegeven dat het verkeerd is. Moraal heeft geen noodzakelijke connectie met wat rationeel is om te doen en het is niet altijd rationeel om het moreel goede te doen. Dat er geen antwoord gevonden is wil niet zeggen dat een antwoord onmogelijk is, voegt Singer eraan toe.

Een vraag is nog wat gedaan zou moeten worden met mensen die vanuit de ratio immoreel handelen. Singer bespreekt in dit verband ideeën over verbeteringen in de sfeer van justitie/strafrecht en politieke maatregelen ter bevordering van welzijn en geluk in de samenleving. Hierbij heeft hij het onder meer over de communistische theorie dat verbetering (in communistische zin) van de maatschappij tot een betere, gelukkigere mens zou leiden. Maar het communisme, noch het laissez-faire kapitalisme, noch het anarchisme heeft wat dit betreft resultaten geboekt. Voor de toekomst kunnen wij volgens Singer denken aan maatregelen in de sfeer van onderwijs, sociale controle en beïnvloeding van de publieke opinie, met gebruikmaking van empirisch onderzoek en onze toenemende kennis van sociologie en psychologie.

 

 ------------------

 

[1] Onder 'anderen' versta ik in dit artikel gemakshalve alleen mensen.

[2] Een deel van de scans is bijna onleesbaar. Zie: https://minerva-access.unimelb.edu.au/bitstream/handle/11343/35543/264525_singer_peter_%281946-%29_1969.pdf?sequence=1&isAllowed=y

Dit artikel is gepubliceerd in de Vrijdenker 2020-10

De Vrije Gedachte