het geen roof achtte gelijk aan God te zijn. |
Wat noemt gij mij goed? |
Joh. 16:16. Al wat de Vader heeft is het mijne. |
Marc. 13:32. Doch van die ure weet niemand ook de Zoon niet, dan de Vader. |
Matt. 27:12. En terwijl hij door de overpriesters en de oudsten beschuldigd werd, antwoordde hij niets. Zie ook Marc. 15:4. |
Joh. 18:19, 20. De Hoogepriester dan vroeg Jezus naar zijne leerlingen en naar zijn leer. Jezus antwoordde hem. Ik heb vrijuit gesproken tot de wereld, ik heb ten allen tijde in synagogen en in den tempel geleerd, waar alle joden samenkomen en in het verborgen heb ik niets gesproken. |
Matth. 27:13, 14. Toen zeide Pilatus tot hem. Hoort gij niet hoeveel zij tegen u getuigen ? En hij antwoordde hem op niet één woord zoodat de landvoogd zich zeer verwonderde. |
Joh. 18:33, 34. Pilatus dan ging wederom in het rechthuis en riep Jezus en zeide tot hem:zijt gij de koning der Joden ? Jezus antwoordde hem: zegt gij dit van u zelven of hebben 't u anderen van mij gezegd?
36. Jezus antwoordde: Mijn koningrijk is niet van deze wereld, enz.
Marc. 15:2. En Pilatus vroeg hem zijt gij de koning der Joden. En hij antwoordde en zeide tot hem: Gij zegt het. Zie ook Lucas 23:3. |
Marcus 15:20. En het was de derde ure toen zij hem kruisigden. |
Joh. 19:14, 15, 17. En het was omtrent de zesde ure.
Vs. 15. En de Joden schreeuwden weg met hem, kruisig hem.
Vs. 17 en hij ging uit naar Golgotha, waar zij hem kruisigden. |
Matth. 27:44. En hetzelfde |
Luk. 33:39, 40. En een der |