DE APOSTELEN.

 

 

JUDAS.

 

Hand. 1:18. Deze dan heeft voor het loon der ongerechtigheid een stuk land gekocht en voorovergevallen, is hij midden opgevallen en al zijne ingewanden zijn uitgestort.

Matth. 27:5-7. En hij wierp de zilverlingen in den tempel en vertrok en hij ging heen en verhing zich.

7. En de overpriesters kochten daarvoor den akker.

 

PAULUS.

 

Hand. 9:7. De mannen nu, die met hem reisden, stonden verbaasd, daar zij wel de stem hoorden, maar niemand zagen.

Hand. 22:9. Zij nu die met mij waren, zagen wel het licht maar de stem desgenen die tot mij sprak, hoorden zij niet.

Hand. 10:34. Naar waarheid bemerk ik, dat God geen aannemer des persoons is.

 

Rom. 2:11. Want er is bij God geen aanneming des persoons.

Rom. 9:11-13. Want toen de kinderen der belofte nog niet geboren waren en nog geen goed of kwaad gedaan hadden, toen werd — opdat het voornemen Gods hetwelk naar de verkiezing was, kracht zou hebben — tot haar (Sara) gezegd: De oudste zal den jongste dienen, gelijk geschreven staat: Jacob heb ik liefgehad, doch Ezau gehaat.

 

Rom. 9:18. Zoo ontfermt hij zich dan over wien hij wil en verhardt hij wien hij wil. Zie ook Mat. 1:2, 3 en Gen. 4:4, 5.

Luc. 21:16. Gij zult zelfs door ouders en broeders en bloedverwanten en vrienden worden overgeleverd en eenigen van u zullen zij dooden.

Luc. 21:18. En geen haar van uw hoofd zal verloren gaan.

 

Matth. 28:19. Gaat heen, maakt al de volken mijn leerlingen, en brengt hen door den doop onder den naam des Vaders, des Zoons en des heiligen Geestes.

1. Cor. 1:17. Want Christus heeft mij niet gezonden om te doopen, maar om het evangelie te verkondigen.