GODS
Veranderlijkheid. |
Onveranderlijkheid. |
Gen. 6:5 en 6. Toen Jahwe zag dat de boosheid der menschen op aarde groot was .... kreeg Jahwe berouw dat hij den mensch op aarde gemaakt had en het deed hem innig leed.
8. En Jahwe zeide: het berouwt mij dat ik hen gemaakt heb.
Ps. 135:14. Jahwe heeft deernis met zijne dienstknechten.
1 Sam. 15:35. Jahwe had berouw dat hij Saul tot koning gemaakt had over Israël.
Ex. 32:14. Toen kreeg Jahwe berouw over het onheil dat hij gezegd had zijn volk te zullen aandoen.
Jona 3:10. Toen God nu zag wat zij deden en hoe zij zich bekeerd hadden van hun slechten wandel, kreeg hij berouw over het onheil dat hij gezegd had hun te zullen aandoen en hij deed het niet. |
Num. 23:19. God is geen man dat hij zijn woord zou breken, geen menschenkind dat hem iets rouwen zou.
1 Sam. 15:29. Ook liegt de Onwankelbare Israëls niet en heeft hij geen berouw; want hij is geen mensch dat hij berouw zou hebben.
Jac. 1:17. De Vader der lichten in wien geen verandering is of schaduw door omwenteling.
Mal. 3:6. Ik Jahwe, ben toch niet veranderd.
|
DE ZUIVERHEID DER REDENEN DES HEEREN.
Hosea 1:1,2. Jahwe zeide tot Hosea: Ga neem eene overspelige vrouw met kinderen in overspel verwekt. 3. Dientengevolge ging hij en nam Gomer, de dochter van Diblaim. |
Ps. 12:7. De woorden van Jahwe zijn reine woorden. Zilver, gezuiverd in den smeltkroes, goud, zeven maal gelouterd. |