Gen. 1:27. God schiep den mensch als zijn evenbeeld.

 

Joh. 4:24. God is geest.

genomen had een vrouw had gebouwd, bracht hij haar tot den

mensch.

 

Gen. 2:7. Toen vormde Jahwe God den mensch uit stof van den aardbodem en blies in zijne neusgaten levensadem.

 

ABRAHAM.

 

Gen. 17:1. En ik zal u en uw kroost het land waarin gij u als vreemde ophoudt, het gansche land Kanaan, tot een eeuwige bezitting schenken en hun tot God zijn.

Hand. 7:5. En hij gaf hem geen erfdeel daarin, zelfs geen voetstap.

 

 

GODS NAAM.

WEL BEKEND

NIET BEKEND.

Gen. 22:14. En Abraham noemde die plaats: Jahwe zal gezien worden, zooals men thans zegt: op den berg van Jahwe zal hij gezien worden.

 

Ex. 6:1, 2. God sprak tot Mozes en zeide tot hem. Ik ben Jahwe. Aan Abraham, Izaak en Jakob ben ik verschenen als God, de Machtige, en onder mijn naam Jahwe heb ik mij hun niet bekend gemaakt.

 

GESLACHTSREKENINGEN.

 

Gen. 11:10, 12, 14. Sem was

honderd jaar oud toen hij Arp-hachsad verwekte, twee jaren na den zondvloed. Arphachsjad was vijf en dertig jaar oud toen hij Sjelah verwekte.

Sjelah was dertig jaar oud toen hij Heber verwekte.

Luk. 3:35, 36. Den zoon van Salah, den zoon van Kainam, den zoon van Arphachsjad.

(Lukas heeft Kainam ingeschoven, die hooger op in 't geslachtsregister voorkomt. Hier heeft de Heilige Geest zich verschreven).