Spr. 16:4. Jahwe heeft alles gemaakt voor het doel dat hij er mede beoogt, ook den booze voor den dag des ongeluks.

 

 

Deut. 7:2, 16. Als Jahwe uw god hen aan u overlevert en gij hen verslaat, dan moet gij hen gansch en al met den banvloek treffen, gij moogt geen verdrag met hun aangaan, geen genade hun verleenen.

16. Gij zult al de volken die Jahwe uw God u overgeeft, verslinden, verschoon hen niet.

 

Deut. 20:16. Daarentegen zult gij in de steden dezer volken, die Jahwe, uw God, u ten erve geeft, niets wat adem heeft in het leven laten.

2 Petr. 3:9 De Heer is lankmoedig voor u daar hij niet wil dat sommigen verloren gaan maar dat allen tot inkeering komen.

Zie ook 2 Petr. 2:9.

 

Klaagl. 3:33. Niet van harte verdrukt hij en dompelt in jammer de menschenkinderen.

 

Ps. 136:1. Looft Jahwe, want hij is goed.

Want eeuwig duurt zijn goedertierenheid.

(Deze laatste regel wordt 26 maal in dezen psalm herhaald).

 

Exodus 34:6. Toen ging Jahwe hem voorbij en riep: Jahwe is een barmhartig en ontfermend God, lankmoedig en groot in goedertierenheid en trouw.

Rom. 9:18. Zoo ontfermt hij zich over wien hij wil en verhardt hij wien hij wil.

 

Gen. 4:4, 5. Jahwe nu sloeg acht op Abel en zijn offer maar op Kaïn en zijn offer sloeg hij geen acht.

 

Mal. 1:2, 3. Jacob heb ik lief gehad en Ezau gehaat.

 

Rom. 9:11—13. Want toen zij nog niet geboren waren, werd tot haar gezegd de oudere zal de jongere dienen.

Hand. 10:34. Thans zie ik inderdaad dat God geen aanzien des persoons kent.

 

Rom. 2:11. Want God trekt den een niet vóór boven den ander.