TEGENSTRIJDIGHEDEN VAN ALLERLEI AARD.

 

Deut. 10:6, 7. De Israëlieten zijn opgebroken van Beeroth Bene Jaälkan naar Mozera, daar is Aäron gestorven.

 

Num. 33:30 — 31. Zij braken op uit Mozeroth en legerden zich in Bene Jaälkan.

Daarna volgen nog 6 andere plaatsen en eindelijk

Vs. 37. legeren zij zich aan den berg Hor.

Vs. 38. En de priester Aäron beklom den berg Hor naar Jahwe's last en stierf daar.

2 Kron. 20:35—37, 21, 1. Hierna ging Josjafat, de koning van Juda, een bondgenootschap aan met Ahazja, de koning van Israël, deze handelde goddeloos. Hij nam hem tot bondgenoot om schepen te bouwen, waarmede men naar Tarsjis zou varen. En zij bouwden schepen te Esjon Geber. Maar Eliëser, de zoon van Dodra uit Maresja, profeteerde tegen Josjafat. Daar gij een bondgenootschap met Ahazja hebt aangegaan, breekt Jahwe uw maaksel stuk. En de schepen verongelukten, zodat zij niet naar Tarsjis konden varen. En Josjafat ging ter ruste bij zijne vaderen.

1 Kon. 22:50, 51. Toen zeide Ahazja, de zoon van Achab, tot Josjafat (nadat de schepen verongelukt waren). Laat mijne knechten met uwe knechten op de schepen gaan. Maar Josjafat weigerde.

Josjafat ging ter ruste bij zijne vaderen.

 

 

JEZUS.

 

Hand. 2:29, 30. Daar hij (de patriarch David) een profeet was, en wist dat God hem met eede gezworen had, dat hij er uit de vrucht zijner lende, een op zijnen troon zou zetten, heeft hij dit voorziende gesproken van de opstanding van den Christus.

 

Matth. 1:18, 25. De geboorte van Jezus Christus was nu aldus: Toen namelijk Maria, zijne moeder met Jozef ondertrouwd was, werd zij, eer zij waren saamgekomen, zwanger bevonden uit den Heiligen Geest.

En Jozef bekende haar niet voordat zij een zoon gebaard had, en hij noemde hem Jezus.