29
derscheidt aan den hemel zeven sferen, waarin zich de zon, maan en sterren om de aarde bewogen. Boven die zeven sferen dacht de geloovige christen zich den "hemel" voor de gelukzaligen, als de zetel van God en als rijk van zijn hemelsche heirscharen. Men noemde dat deel van het heelal het Empyreum.
Wanneer wij ons in die kinderlijke opvatting terugdenken, dringt zich onwillekeurig onze eigene kindschheid met al hare fantastische droomerijen in de gedaante van een lachende herinnering voor het geestelijk oog. Hoe dikwijls zaten wij als kind bij het vallen van den avond voor het met ijs bedekte venster om met den warmen adem van onzen mond de ijsfiguren weg te smelten en met onzen kinderlijken blik over de glinsterende ijsvelden heen in de flikkerende sterrenwereld te staren. Dan dachten wij ons den helderen hemel als een dom met een halven bolvormigen koepel, waarvan de wand een hemelsblauw doek was en waarvan de rand op de aarde rustte. In dien blauwen koepel waren onontelbare groote en kleine openingen, waardoor het licht van de hemelsche heerlijkheid tot ons doordrong, opdat wij een voorgevoel van het licht en de vriendelijkheid van de hemelsche ruimte zouden hebben. Onze kinderlijke fantazie zag in de tallooze sterren van den nach-telijken hemel slechts kleine gaatjes, die een verbinding fusschen de woning van God en die van de menschen vormden.
Niet kinderlijker dan die droomerij was de Ptolemeïsche opvatting van het heelal, die in het christelijk westen tot het jaar 1543, bijna onbestreden, de heerschende was.
De geschiedenis der dwalingen heeft meestal met zeer groote tijdsruimten te doen: hoe grooter de dwaling des te eerder wordt zij geloofd en des te langer is haar levensduur; want het grootste deel der menschheid staat nog in de kinderschoenen, wanneer droomerijen en fantastische sprookjes, zooals de ervaring leert, de grootste betoovering op de onwetende zielen pleegt uit te oefenen.
In het jaar 1543 verscheen het wereldberoerende werk van den Duitschen sterrekundige Copernicus, die onverholen de meening uitsprak en met wetenschappelijke bewijzen staafde: