23

koren, opdat Hij de wijzen beschamen zou . . ," (1 Cor. 1:27.)

Want de wijsheid dezer wereld is de wijsheid bij God. (id. 3:19).

"…. De kennis maakt opgeblazen ...."!

Wij ervaren juist het tegendeel: kennis maakt niet opgeblazen, maar bescheiden; want naarmate wij dieper in de wetenschap doordringen, wordt het ons duidelijker, hoe weinig wij nog weten en hoe wij nog in het voorportaal van den tempel der kennis staan. De meest opgeblazen hoofden en zielen vinden wij bij die gemakzuchtige en van geestelijken hoogmoed vervulde vijanden der wetenschap, die dadelijk klaar staan met hunne onwetendheid-vleiende bijbelspreuken; geestelijke hoogmoed is van oudsher het erfdeel der "armen van geest" geweest. Gunstige uitzonderingen waren er ten allen tijde — ik zelf ken zulke uitzonderingen en heb hen van ganscher harte lief — maar die uitzonderingen bevestigen slechts den regel.

"Want onze lichte verdrukking, die zeer haastig voorbijgaat, werkt ons een gansch zeer uitnemend gewicht der heerlijkheid; dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen die men niet ziet." (II Cor. 4:17—18).

"Want wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen." (id. 5:7).

Eveneens staat in den eersten brief van Johannes (2:15) uitdrukkelijk geschreven:

"Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is."

Ja, de minachting voor natuur en wereld ging zoover, dat men zelfs het huwelijk voor een noodzakelijk kwaad verklaarde, voor een soort verachtelijke inrichting met te verachten dierlijk instinkt ten grondslag, een opvatting, die eenige Christelijke sekten (o.a. de Böhmisten) deelden en die eveneens het vrijgezellenleven der R.C. priesters rechtvaardigt.

Het aanzien van de vrouw heeft daarbij weinig gewonnen.

Bovenstaande zijn maar enkele aanhalingen voor de. minachting, die de grondvester en apostels van het Christendom tegen de natuur koesterden.