51
gevoelt in het geloof aan een hiernamaals zalig te worden, zal aan die behoefte mogen voldoen, onverschillig of hij Garizim of Horeb, Mekka of Rome, de woestijn of een weelderig eiland tot plaats van aanbidding verkiest, als hij maar door zijn doen en laten het welzijn van anderen niet benadeelt. Wie daarentegen van een toekomstig leven niets weten wil, omdat hij er niets van weten kan, mag door ons niet gehinderd worden in zijn streven, om in vereeniging van anderen hier een hemel te scheppen en de aarde, terwille van zijne en anderer gelukzaligheid, in een paradijs te veranderen. Dan zullen wij menschen zijn. De gelukzaligheid van den eenling kan slechts dan volmaakt zijn, als zij met het welzijn van anderen niet in tegenspraak maar in volle harmonie is. Daaruit ontstaat vanzelf een natuurlijke, menschwaardige zedeleer, die verheven boven alle stellingen des geloofs, in toekomstige tijden een baken der menschheid zal zijn.
Het beginsel van een voortdurende ontwikkeling, dat den gedachtegang van den Darwinist leidt, die natuurwet van een gestadig, zij het ook langzaam voortschrijden tot het betere: dat is de blijde boodschap, het evangelie der natuurkennis.
Oordeelt nu zelf of wij Darwinisten religieus of niet zijn. — Per slot van rekening doet de naam er niets toe, daar toch het wezen, de inhoud hoofdzaak is. De letter doodt — dat weten wij allen, onverschillig welk geloof we belijden!
En wat leert nu onze Volksschool?
Vooraf constateer ik het niet te loochenen feit: dat alleen de natuurwetenschappen bijna geen invloed op de volksschool hebben uitgeoefend; de volksschool is — afgezien van uiterlijken glans — in het wezen der zaak buiten de ontwikkeling der natuurwetenschappen gebleven.
In alle Duitsch-sprekende landen en ook bij de meeste andere volkeren, wordt in de volkssehool nog altijd de dwaling van het Mozaïsche scheppingsverhaal als „heilige" waarheid onderwezen.
In de jaren '40 en '50, toen velen van ons nog op