36

breken en zwakheden van de nieuwe leer aan het licht te brengen, doch van hun vooroordeel genezen raakten en. van tegenstanders warme vrienden en verdedigers der afstammingsleer werden.

Anderen bleven onverzoenlijk en stierven als tegenstanders der ontwikkeling.

Maar alle in geloofszaken onbevangen natuuronderzoekers van den eersten rang en alle jongere geleerden, met de gave van zelfstandig onderzoek begiftigd, schaarden zich aan de zijde van Darwin. Ongeveer twintig jaar lang duurde onder de natuuronderzoekers de strijd tusschen de aanhangers en bestrijders van de afstammingsleer. Maar steeds geringer werd het getal der laatsten, steeds talrijker de aanhangers, totdat eindelijk de overwinning der Darwinische leer onder de onderzoekers een voldongen feit was. Zelfs die autoriteiten, die het beginsel der natuurlijke teeltkeus in den strijd om het bestaan als niet toereikend erkennen wilden, (zeker omdat dit beginsel een werkdadig ingrijpenden Schepper overbodig maakt) zelfs vrome tegenstanders moesten toegeven, dat de afstamming nauwelijks te bestrijden was. Een van die vrome autoriteiten was niemand minder dan prof. dr. Oswald Heer, mijn ambtsvoorganger, wiens wetenschappelijke kennis evenals zijn geloovige vroomheid boven allen twijfel verheven is. Ten einde de afstammingsleer in overeenstemming te brengen met zijn metaphysische behoefte aan een Schepper, leeraart O. Heer een tijdelijk ingrijpen van den bovennatuurlijken Schepper in dien zin, dat de in de verschillende tijdperken voorhanden zijnde planten en dieren bij gelegenheid door God den Heer omgewerkt en volmaakt worden, maar in den grond der zaak is die "omwerking der typen" toch dezelfde afstamming: het hoogere stamt van het lagere af, bovendien zijn de voorvaderen van het menschelijk geslacht volgens deze uitlegging even zoo goed dieren geweest als volgens de leer van Darwin.

Voor de verspreiding dezer leer werkten omstreeks '60 in Duitschland voornamelijk Haeckel in Jena, Naegeli in München en Kölliker in Würzburg, die zich in hunne voordrachten aan de hoogescholen aldaar openlijk voor