101
de wet der latente (gebonden) overerving gekarakteriseerd. Daarbij zien wij, dat sommige kenteekenen van het vaderlijke of moederlijke organisme niet direct op het naastvolgend geslacht, maar pas op de kleinzonen of achterkleinzonen overgeërfd worden. De kenteekenen blijven onontwikkeld en niet waarneembaar, als het ware in gebonden toestand, gedurende een, twee of meerdere geslachten, om eerst in een later geslacht — schijnbaar plotseling — meer volkomen ontwikkeld op te treden. Bij sommige planten en dieren treedt dat zoo regelmatig op, dat men daar van een geslachtenverwisseling spreekt, wier verschijnselen voorspeld kunnen worden; ook bij andere planten en dieren, waarbij dit laatste niet het geval is, zijn de voorbeelden van latente overerving toch tamelijk veelvuldig. Eveneens bij het menschelijk geslacht: een bepaalde geschiktheid of aanleg kan langen tijd in een familie voorterven om oogenschijnlijk in een nieuw geslacht, somtijds in twee, drie geslachten te verdwijnen, totdat die schijnbaar verloren gegane kenteekenen bij kleinkinderen of achterkleinkinderen weer optreden en deze dan weer op hun groot- of overgrootouders gelijken. Een muzikaal talent wordt zeer dikwijls van grootvader of grootmoeder op de kleinkinderen overgeërfd, terwijl datzelfde talent bij de ouders schijnbaar verdwenen was, in werkelijkheid slechts sluimerde; datzelfde geldt van wiskundigen aanleg, van den zin voor exact natuuronderzoek (zoo was Darwins grootvader een natuuronderzoeker van beteekenis, terwijl Darwins vader geenszins bijzonder uitmuntte, daarentegen was Charles Darwin nog grooter dan zijn grootvader Erasmus). Evenzoo erven gemoedsziekten van de grootouders met voorbijgaan der ouders op de kinderen over. Iets dergelijks geldt van den aanleg voor tering, scrophuleusheid en andere ziekten. De geneesheer, die een teringlijder onder behandeling neemt, vraagt niet alleen naar de gezondheid der ouders van den zieke, maar ook naar de oorzaak van den dood der beide grootvaders en grootmoeders, daar hij den invloed der latente overerving kent.
Niet zelden worden kenteekenen van verschillenden aard gedurende een reeks van geslachten slechts latente, en