13
Vers 2—5.
"De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond, en de geest Gods zweefde op de wateren.
En God zeide: daar zij licht! en daar werd licht.
En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tusschen het licht en tusschen de duisternis.
En God noemde het licht dag en de duisternis noemde hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de eerste dag."
Hierbij is op te merken, dat de wetenschap geen ander licht kent, dan dat van lichtende lichamen, hetzij dat zij eigen licht hebben of dat zij slechts het licht van andere lichamen terugkaatsen. Het licht zelf is maar een eigenschap der bewogen stof; een golfbeweging van de kleinste stofdeelen. De natuurkunde heeft de golflengte en de snelheid van die beweging nauwkeurig gemeten. Het licht is geen stof, geen ding, maar slechts een "begripsnaam" voor de eigenaardige beweging van iets stoffelijks. Wat dus dat "licht" van den eersten dag van Mozes te beteekenën heeft, is geen sterveling in staat te begrijpen en te verklaren.
"Dag en nacht", "avond" en "morgen" van dien eersten dag zijn onmogelijkheden.
Vers 6—8.
"En God zeide: daar zij een uitspansel in het midden der wateren en dat make scheiding tusschen wateren en wateren!
En God maakte dat uitspansel en maakte scheiding tusschen de wateren, die onder en boven het uitspansel zijn. En het was alzoo.
En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de tweede dag."
Hier hebben wij met een opmerkelijke tegenstrijdigheid te doen ! In het eerste vers staat dat God den hemel in den beginne schiep — en nu wordt die "hemel" nog eens en wel op den tweeden dag geschapen. Dat strijdt tegen elkaar, is onbegrijpelijk. Hier bestaat een schro-