33

zelfs de meening, dat er verscheidene alles verwoestende zondvloeden geweest waren, en Geoffroy St. Hilaire, die aanhanger van het tegenovergesteld gevoelen was, elkaar op zoo'n wijze, dat die geloofsstrijd in de kranten en tijdschriften groot opzien baarde. Wel besliste de Fransche academie ten gunste van de oude leer, maar het was zeker de laatste overwinning van beteekenis, die de Mozaïsche overlevering in een natuurwetenschappelijk gevormd en geleerd genootschap behaalde.

In hetzelfde jaar — in Juni 1830 — verscheen de eerste druk van het merkwaardige Engelsche werk: Grondbeginselen der Geologie, door Charles Lyell, waarin ten duidelijkste bewezen werd, dat er niet één, laat staan verscheidene zondvloeden in den zin van Mozes geweest waren; verder dat er in de verschillende geologische tijdperken een voortdurende, gestadige ontwikkeling van het organische leven had plaats gevonden.

Van dat boek verschenen binnen 10 jaren (1830—1840) zes drukken in de Engelsche taal; op de verdere ontwikkeling der geologie oefende het een grooten invloed ten goede uit. Men erkende, dat de aardkorst een natuurlijke scheppingsgeschiedenis heeft, dat in het verleden dezelfde krachten, die nu nog in de natuur zijn waar te nemen, werkzaam waren, dat de wetenschap in het geheel niet tot "wonderen" haar toevlucht behoeft te nemen, om de verschijnselen op aarde te verklaren, dat integendeel alles, zoowel in het verleden als in het heden, door de werkzaamheid en de uitsluitende werking der ons bekende natuurkrachten verklaard kan worden.

Ondertusschen vermeerderde in het kamp der natuuronderzoekers het aantal stemmen, die meer of minder sterk aan de gedachte eener afstamming uitdrukking gaven, zonder dat er evenwel een groot tumult ontstond, daar de kerk zeer verstandig begreep, dat er voor haar geen gevaar bestond, zoolang de kettersche gedachte alleen in de studeercel der geleerden geuit werd, terwijl het volk zwijgend en geloovend zijn gang ging.