24
Die godsdienst van het kluizenaarsleven en der natuurverachting was, zooals de ervaring bewees, geroepen de staats-godsdienst van het westen te worden.
De Grieken en Romeinen — heidensche volken — hadden, toen het woord van het kruis over de zee weergalmde, reeds vele vorderingen in de beschrijvende natuurwetenschappen gemaakt.
Aristoteles (384—322 voor Chr.) liet verschillende natuurhistorische werken na, waaronder een door hem opgesteld stelsel van het dieren- en plantenrijk, dat, aangezien de kennis der natuur, in overeenstemming, met de toenmalige beschaving, nog zeer gebrekkig en met hinderlijke en bijgeloovige denkbeelden gemengd was, natuurlijk niet houdbaar was. Toch is het opmerkelijk, dat het stelsel van Aristoteles later in het Christelijke westen als het begin en het einde van het wereldsch weten beschouwd en in de christelijke scholen tot aan de jongste tijden als grondslag der natuurkennis gebruikt werd.
In die oude tijden, welke ongeveer 2000 jaar achter ons liggen, redetwistten de Grieksche en Romeinsche wijsgeeren over de belangrijkste vraagstukken, die 's menschen ziel ontroeren kunnen: over worden en vergaan, over den oorsprong en het wezen der dingen, over het wezen der goden en de bestemming van den mensch.
In de Grieksche en Romeinsche godenleer uit de menschelijke fantasie zich op de stoutmoedigste wijze. De talrijke goden zijn meestal de dichterlijk ingekleede verpersoonlijking van natuurkrachten en van menschelijke deugden, gebreken en hartstochten. De opperste god (Zeus, Jupiter) was een der meest verliefde gezellen, die een dichterlijk brein ooit bedacht en met legenden en sprookjes dichterlijk verheerlijkt heeft. En zijn hofstoet van goden en godinnen, van gunstelingen (vrouwelijke en mannelijke), in het kort de heele Olympische godenwereld, was natuurlijk niet beter dan de opperste aller goden. Nijd en afgunst, liefde en haat, minnenijd en vervolgingswoede, genotzucht en wulpschheid, alle denkbare menschelijke hartstochten en dwaasheden speelden onder de goddelijke bewoners van den Griekschen hemel dezelfde rol, als hier op aarde onder de menschenkinderen, maar in die heele fabelleer kwam de schoonheid