40
Een andere theoloog van vrijzinnige richting was de invloedrijke kanselredenaar Heinrich Lang, predikant van de St. Pieter te Zürich, die wel is waar minder grondig de natuurwetenschappen bestudeerd had, maar daarentegen aan de geestelijke vrijheid van den hervormer in zooverre recht liet wedervaren, dat hij ten minste geen theologischen strijd tegen de afstammingsleer aanbond. In zijn geschrift: „De godsdienst tijdens het leven van Darwin", waarin hij, wel is waar, krachtig tegen Strauss te velde trekt, zegt hij onomwonden:
„Ik zie niet in, wat de godsdienst, wat het geloof er tegen in te brengen heeft, wanneer het der wetenschap gelukt, dien gang van zaken (er is sprake van de afstammingsleer) deze of een andere wijze van ontstaan van de wereld door steeds betere en talrijker bewijzen te constateeren. (Bl. 40, stuk 31 van de „Deutsche Zeit- und Streitfragen", Berlin, 1873.)
Iets hoogst zeldzaams overkwam mijn vereerden leermeester en vriend, den hofraad prof. dr. Carl Von Naegeli in München. In de Beiersche residentie kwamen van den 18den tot den 25sten September 1877 ongeveer 1500 tot 2000 geleerden bijeen; het was de gedenkwaardige 50ste vergadering van de Duitsche natuuronderzoekers en artsen, waarop in de drie voornaamste zittingen door de meest begaafde vertegenwoordigers der wetenschap lange redevoeringen over de afstamming en het Darwinisme gehouden werden. Haeckel, de Duitsche Darwin, sprak over de hedendaagsche ontwikkelingsleer in verband met de gezamenlijke wetenschappen en het was de eerste keer, dat er scherp en duidelijk aangetoond werd, hoe noodzakelijk het is, de ontwikkelingsgeschiedenis ook op de scholen in te voeren. Naegeli sprak over "de grenzen der natuurwetenschappelijke kennis" en toonde op grond der afstammingsleer aan, hoe de geheele zichtbare wereld zich aan het onderzoekend oog van den mensch voordoet als een onder natuurlijke (niet bovennatuurlijke) wetten staand geheel, zoo zelfs, dat ook de zoogenaamde geestelijke krachten slechts natuurlijke verschijnselen vormen, die net zoo goed als de schei- en natuurkundige verandering der stoffelijke voorwerpen,