138

als het product van een dichterlijk begaafde, oostersche phantasie beschouwd moet worden, die nooit het doel gehad kan hebben, in het zesdaagsche scheppingswerk een onaantastbaar dogma vast te stellen, dat men steeds aan de onderzoekingen der wetenschap in den weg moest leggen. Het verdichtsel wilde oorspronkelijk niets anders dan een gedicht zijn. Tegenover het darwinisme kan het Mozaïsche verhaal van de schepping der wereld geenszins op wetenschappelijke geloofwaardigheid aanspraak maken. Daarna ging de spreker tot de uiteenzetting van de scheppingstheorie van Kant-Laplace over, toonde aan, hoe men ook de leer van één of meer zondvloeden had moeten laten vallen, en hoe eindelijk door Darwin en diens school, de leer der afstamming, der ontwikkeling overwonnen had. Met vrijmoedigheid en zonder voorbehoud prees de redenaar het grootsche, verheffende denkbeeld van een voortgaande ontwikkeling, van het opklimmen van het eenvoudige tot het meer samengestelde, van het onvolmaakte tot het volmaakte, prees den strijd om het bestaan als drijfveer in het organisme der levende natuur, de keuze van het beste naast den ondergang van het minder goede; de redenaar prees in geestdriftvolle woorden en heilige ontevredenheid met het tot nu toe bereikte, het streven, in voorwaartsche richting, in de richting naar het betere en vond rijkelijk troost en toeverlaat voor de verdere ontwikkeling in het leven van natuur en mensch. Even sympathetisch als ten opzichte van het Darwinisme plaatste de redenaar zich tegenover het socialisme, waarvan de drijfkracht onbaatzuchtige liefde en het verlangen naar gerechtigheid is en ook blijven moet. Naar het inzicht van den spreker heeft het christendom geen rede zich vijandig tegenover de beide groote denkbeelden van onzen tijd te plaatsen.

 

Zoo sprak een christelijk theoloog! Ik denk dat, als alle dienaren van het evangelie zóó dachten en onom-