131

Offenbarung Gottes selber. Da lassen wir nicht markten und nicht nörgeln; in der heiligen Schrift verehren und glauben wir das Wort Gottes; wir, nicht nur ultramontane Hetzkapläne, nicht nur Pabst und Bischöfe, sondern auch Protestanten und Anglikaner, Juden, überhaupt die ganze gebildete Welt (?) und die Kritik von Jahrtausenden hat diesen unerschütterlichen Glauben zu einem unermeszlichen Meer angeschwelt, zu einem Meere von glauben und Verehrung, zu einem Meere, das een paar gelehrte Zweifler mit ihren hungrigen Löffeln noch lange nicht ausschöpfen werden. — Wo kämen wir hin mit diesem neuen Kirchenvater Darwin und Comp?"'

 

Wat de goede heer pastoor verder van den strijd om het bestaan zegt, is bijna roerend verschrikkelijk. Ja, als de Darwinisten werkelijk leerden, wat pastoor von Ah ons verkeerd toedicht, ja, dat kon menigeen ontzetten. Maar dat is het geval niet! Hij moet nu zelf maar een dezer voordrachten inzien en dan een oordeel vellen. Ik wil hem, "ter goeder trouw" een exemplaar afstaan.

Wanneer pastoor von Ah een vriend der waarheid is — en dat moet hij wel zijn, daar hij inderdaad het volk lief heeft — moet hij bij gelegenheid eens het fraaie werk van zijn collega A. Wysard "Ein gang durchs Alte Testament" (Zürich bei Caesar Schmidt, 1877) ter hand nemen en zonder vooringenomenheid doorlezen. Wanneer hij dan nog in staat is, zich aan ons Darwinisten te ergeren, omdat wij niet meer aan de scheppingsgeschiedenis van Mozes gelooven — nu, dan is er eenvoudig niets aan zijn kwaal te doen. Dan zeggen wij hem: de roomsche kerk heeft zich toch naar de Copernicaansche waarheid moeten schikken en zij heeft er zich naar geschikt, niettegenstaande het haar moeielijk viel; want de roomsche kerk heeft wegens die waarheid Giordano Bruno levend verbrand en over die dwaling en over die zonde schaamt zij zich heden nog. Diezelfde roomsche kerk moet en zal zich ook naar de afstammingswaarheid schikken, tenzij zij zich eigenzinnig door de voortschrijdende cultuur en wetenschap ten onder wil laten brengen. — Wij zijn niet "een paar", maar wij tellen honderdduizenden — ons kan het overigens onverschillig zijn, welk standpunt de roomsche kerk tegenover de resultaten van het onderzoek der natuur wil innemen; want wij zullen, ondanks vloeken en tergen,