112

een juiste erkenning der wetten van het heelal zonder spijt daarin berusten.

Ons leven is een deel van de eeuwigheid van het geheel, ons eigen zijn maar een klein deel van het eeuwig zijnde al; evenmin als dat verloren kan gaan, zal ook ons bestaan ten opzichte van het geheel totaal verloren zijn. Dat moet ons doen berusten, als de schaduw des doods over ons levenspad glijdt:

Ewige Natur! Zu dir halte meine Seele treu!

Was ich bin, das gabst du mir

Und du gibst es ewig neu.

Mehr nicht will ich sein als du; —

Lasz mich auch in dir vergeh'n!

Schenke mir von deiner Ruh'

Und von deinem Auferstehn.

(Baltzer.)

De natuur is levend, omdat zij in eeuwige beweging verkeert. De vormen, die zij schept, zijn verschijnselen die zich wederkeerig verdringen en aflossen. Evenals de vallende steen de wet der zwaarte volgt, zoo zijn ook worden en vergaan slechts noodzakelijke verschijnselen van de wetten der natuur. De geboorte heeft noodzakelijk den dood ten gevolge, even als de dood op zijn beurt de noodzakelijkheid van het worden in zich bevat.

Aan die noodzakelijkheid van het worden wordt in de levende natuur uitdrukking gegeven door het vermogen ter vermenigvuldiging der organismen, dat zoo'n reusachtige bron van ontstaan vormt, dat wij er ons meestal nauwelijks een juiste voorstelling van kunnen maken.

Alle organismen hebben met elkaar gemeen, dat zij groeien en zich, na een zekere grootte bereikt te hebben, vermenigvuldigen. Bij de laagste wezens bestaat de vermenigvuldiging in een deeling, een vervallen in twee deelen van gelijke waarde, die zich als individuen verder ontwikkelen en op hun beurt door deeling vermenigvuldigen. Van enkele splijtzwammen is het bewezen, dat zij zich onder gunstige omstandigheden, wat voedsel betreft, en onder de vereischte temperatuur, alle twintig