119
Een voorbeeld uit de dierenwereld moge dat ophelderen :
Laat ons veronderstellen, dat een zeker aantal roofvogels, die zich met kleine zoogdieren voeden, uit een landstreek naar een andere verdreven worden, waar slechts spaarzaam voedsel voor hen voorhanden is en dat uit zeer kleine dieren bijv. muizen bestaat. Die verhuizende vogels bezitten de gewoonte om in de lucht zwevend naar hun buit uit te zien. Nu is het duidelijk, dat in de nieuwe streek, waar de buit uit kleinere dieren bestaat dan vroeger in het oude vaderland, de roofvogels die een scherper oog dan hun andere hongerige broeders hebben een voordeel boven deze zullen bezitten. Zij zijn met behulp van hunne scherpere oogen in staat voldoend voedsel te vinden, terwijl de vogels met minder scherpen blik verhongeren en zonder nakomelingschap sterven zullen. Wanneer nu de overlevende vogels, die hun overwinning in den strijd om het bestaan aan hun scherpere oogen verschuldigd zijn, een nieuw geslacht voortbrengen, dan zullen er onder de jongen reeds meer procent met betere oogen toegerust zjjn, dan in het vorige geslacht; maar steeds zullen er nog jonge vogels voorkomen, die slechts goede oogen bezitten. Ook in dat geslacht zullen de individuen, die de beste oogen hebben, het meeste voedsel vinden en daarom ook de krachtigste en meeste nakomelingen achterlaten. De natuurlijke teeltkeus zal ook in de volgende geslachten de beste oogen bevoordeelen en de minder scherpe achter stellen. In die streek zal dus een scherpziende vogelsoort ontstaan en door natuurlijke uitlegging zal — zonder den invloed van een bezield wezen — de oude vorm in een nieuwe veranderd zijn. Van de laatste zegt men, dat hij zich den nieuwen omstandigheden aangepast heeft.
In de plantenwereld vindt de onderzoeker duizenden voorbeelden van aanpassing tengevolge der natuurlijke teeltkeus, waar uiterst kleine verschillen bij den strijd den doorslag gegeven hebben. Ik herinner hier aan de vele voorbeelden van de verhoudingen tusschen bloemen en insecten; uit zeer eenvoudig bloeiende planten zijn langzamerhand gewassen met prachtig gekleurde of heerlijk riekende bloemen ontstaan, omdat zij des te zekerder door insecten, die de bestuiving veroorzaakten, bezocht werden, naarmate de bloemen mooier of welriekender waren, of meer honig afzonderden. De kleurenpracht der bloemen is niet het werk van een naar een doel werkenden schepper, maar het product van een natuurlijke uitlegging.
Over die bijna wonderbaar te noemen verschijnselen der bloemen, om de bestuiving der vreemde bloemen te begunstigen, en over de door den strijd om het bestaan