15
Vers 14—19.
En God zeide: dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tusschen den dag en tusschen den nacht; en dat zij zijn tot teekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren!
En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzoo.
God dan maakte die twee groote lichten; dat groote licht tot heerschappij des daags, en dat kleine licht tot heerschappij des nachts. Ook de sterren.
En God stelde ze in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde.
En om te heerschen op den dag en in den nacht, en om scheiding te maken tusschen het licht en de duisternis. En God zag dat het goed was.
Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de vierde dag."
Tegenstrijdigheid op tegenstrijdigheid! Onmogelijkheid op onmogelijkheid! Wij zullen in een tweede voordracht zien, dat aarde, zon, maan en sterren in een geheel andere volgorde ontstaan zijn dan Mozes hier verhaalt, dat de zon voor de aarde, de aarde voor de maan en de tallooze sterren milliarden van jaren vroeger dan onze zon met hare planeten en wachters aan het uitspansel schitterden — doch buiten dat spreekt Mozes zich zelf tegen, wanneer hij op den vierden dag nog eens het licht van de duisternis scheidt, terwijl dit reeds op den eersten dag (vers 4) geschied is, nadat nog vroeger dag en nacht elkaar opvolgden.
Vers 20—23.
En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels!
En God schiep de, groote walvisschen, en alle levende wemelende zielen, welke de wateren overvloediglijk voortbrachten, naar haren aard; en